Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9738

Datum uitspraak2000-11-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/3168
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vvtv / contra-indicaties / discretionaire bevoegdheid / belangenafweging. Ten tijde van de aanvraag van eiseres om toelating gold het beleid dat neergelegd is in Vc-1994 hoofdstuk A4/4.3.2.1, inhoudende dat elke onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel wegens een misdrijf, daaronder ook begrepen een aanvaard transactieaanbod, een grond kan opleveren om een eerste toelating te weigeren. De staatssecretaris heeft zich in de zaak die leidde tot de REK-uitspraak AWB 98/9726 van 8 april 1999, en ook in het onderhavige bestreden besluit, op het stanpunt gesteld, dat bij weigering van eerste toelating, in beginsel het openbare orde beleid dat van toepassing is op de datum van de aanvraag, zal worden tegengeworpen. Dit impliceert dat verweerder in het onderhavige geval een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de verlening dan wel weigering van een vvtv en dat derhalve een afweging dient plaats te vinden van de betrokken belangen. De rechter zal de uitkomst van die belangenafweging slechts marginaal kunnen toetsen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat sprake is van een relatief laag transactieaanbod nog niet het gebruikmaken van de discretionaire bevoegdheid rechtvaardigt. Van een gedegen belangenafweging is echter niet gebleken. Dit geldt te meer nu namens verweerder ter zitting is verklaard dat niet goed denkbaar is dat er een omslag ten voordele van vreemdelingen kan plaatsvinden, hoe gering ook het criminele antecedent. In aanmerking genomen de relatief geringe ernst van de contra-indicatie, in onderlinge samenhang beoordeeld met de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat eiseres sedertien inbreuk heeft gemaakt op de openbare orde, kan naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid worden staande gehouden dat het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde in casu dient te prevaleren boven het belang van eiseres en haar minderjarige kinderen bij verlening van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Beroep gegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Zittingsplaats Zwolle Vreemdelingenkamer regnr.: Awb 00/3168 VRWET Z VB UITSPRAAK inzake: A, geboren op [...] 1970, verblijvende te B, van Afghaanse nationaliteit, IND dossiernummer 9712.06.8017, eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen, gemachtigde: mr. T.H.G. Schuringa, advocaat te Groningen; tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. F. Heus, advocaat te 's-Gravenhage. 1 PROCESVERLOOP 1.1 Op 8 december 1997 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 12 juni 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 juli 1998 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 4 februari 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 1.2 Bij beroepschrift van 26 februari 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. Bij uitspraak van 25 oktober 1999 (Awb 99/1244) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen de niet inwilliging in bezwaar van de aanvraag om toelating als vluchteling en de aanvraag om een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard, ongegrond verklaard. Het beroep is gegrond verklaard voor zover de bestreden beschikking betrekking heeft op de weigering aan eiseres een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen. 1.3 Bij beschikking van 15 februari 2000 is het bezwaar van eiseres gericht tegen de weigering haar een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 maart 2000 beroep ingesteld. 1.4 De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 augustus 2000. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zoals aangekondigd bij brief van 14 augustus 2000, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2 OVERWEGINGEN 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking, waarbij aan eiseres in bezwaar een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) is geweigerd, toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2.2 Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om eiseres in het bezit te stellen van een vvtv. Eiseres heeft in 1998 een transactieaanbod aanvaard van Fl. 50,- in verband met een winkeldiefstal. Gelet op het bepaalde in hoofdstuk A4/4.3.2.1. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994 wordt een transactieaanbod aangemerkt als een mogelijke grond om eerste toelating hier te lande te weigeren. Het enkele feit dat er in dit geval sprake is van een relatief laag transactieaanbod van het Openbaar Ministerie rechtvaardigt nog niet een afwijking van de in Vc 1994 onder A4/4.3.2.1. neergelegde beleidsregel. Niet is gebleken dat tegenover de zwaarwegende belangen die zich in het geval van openbare orde contra-indicaties tegen toelating verzetten (zie de in Vc A4/4.3.2.1. neergelegde beleidsregel) bijzondere, zwaarwegende belangen van eiseres staan op grond waarvan moet worden afgeweken van de hiervoor bedoelde beleidsregel. Ook ten aanzien van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarvoor een vvtv-beleid is ingevoerd, geldt het openbare orde-beleid als neergelegd in bovengenoemde beleidsregel. Als van die regeling moet worden afgeweken om de enkele reden dat eiseres behoort tot een vvtv- gerechtvaardigde categorie, zou ten aanzien van die categorie vreemdelingen in feite een ander openbaar orde-beleid worden gevoerd. Dat is nimmer de bedoeling geweest. Er is in casu dan ook geen reden om eiseres niettegenstaande de in Vc A4.3.2.1. geformuleerde beleidsregel voor toelating in aanmerking te doen komen. 2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder op grond van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 8 april 1999 (Awb 98/9726) een afweging had moeten maken tussen het algemene belang bij handhaving van de openbare orde en het belang van eiseres bij verlening van een vvtv. Verweerder had daarbij een afweging moeten maken van de ernst van het gepleegde strafbare feit tegen het gegeven dat tegen de gedwongen verwijdering van eiseres vanuit humanitair oogpunt veel bedenkingen bestaan. Eiseres handhaaft haar standpunt dat verweerder deze belangenafweging niet heeft gemaakt. In feite negeert verweerder de uitspraak van 25 oktober 1999, waarin is geoordeeld dat verweerder in navolging van bovengenoemde uitspraak van de REK een afweging had moeten maken tussen het algemene belang bij handhaving van de openbare orde en eiseresses belang bij verlening van een vvtv. De in het verweerschrift herhaalde (vermeende) belangenafweging is ten enenmale onvoldoende. De vraag moet immers worden beantwoord waarom het belang van de openbare in casu (gelet op de geringe ernstig van het strafbare feit en het ontbreken van recidive) zwaarder moet wegen dat het belang van eiseres om niet verwijderd te worden naar een land waarvoor door verweerder een vvtv-beleid is ingevoerd. 2.4 De rechtbank oordeelt als volgt. Ten tijde van de aanvraag van eiseres om toelating, 8 december 1997, gold het beleid dat neergelegd is in Vc 1994 onder hoofdstuk A4/4.3.2.1, inhoudende dat elke onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel wegens een misdrijf, daaronder ook begrepen een aanvaard transactieaanbod, een grond kan opleveren om een eerste toelating te weigeren. De Staatssecretaris heeft zich eerder op het standpunt gesteld (zie REK 8 april 1999, Awb 98/9726, gepubliceerd in JV 1999/108), en ook in het onderhavige bestreden besluit wordt daarvan blijk gegeven, dat bij weigering van eerste toelating, in beginsel het openbare orde beleid dat van toepassing is op de datum van de aanvraag, zal worden tegengeworpen. Dit impliceert dat verweerder in het onderhavige geval een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de verlening dan wel weigering van een vvtv en dat derhalve een afweging dient plaats te vinden van de betrokken belangen. De rechter zal de uitkomst van die belangenafweging slechts marginaal kunnen toetsen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat sprake is van een relatief laag transactieaanbod nog niet het gebruikmaken van de discretionaire bevoegdheid rechtvaardigt. Van een gedegen belangenafweging is echter niet gebleken. Dit geldt te meer nu namens verweerder ter zitting is verklaard dat niet goed denkbaar is dat er een omslag ten voordele van vreemdelingen plaats kan vinden, hoe gering ook het criminele antecedent. Eiseres heeft onder meer tijdens het gehoor bij de ambtelijke commissie als bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, dat zij door de weigering van een vvtv zich als alleenstaande vrouw met twee minderjarige kinderen feitelijk gedwongen zal zien te begeven naar Afghanistan. Hoewel uit de beschikbare informatie niet is gebleken dat het leven van Afghaanse vrouwen in zijn algemeenheid zonder meer onhoudbaar moet worden geacht, moet de situatie aldaar van eiseres als alleenstaande vrouw met twee minderjarige kinderen, wier echtgenoot, naar onweersproken is gesteld, om het leven is gebracht door de Taliban, als bijzonder precair worden gekenschetst. In aanmerking genomen de relatief geringe ernst van de contra-indicatie, in onderlinge samenhang beoordeeld met de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat eiseres sedertien inbreuk heeft gemaakt op de openbare orde, kan naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid worden staande gehouden dat het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde in casu dient te prevaleren boven het belang van eiseres en haar minderjarige kinderen bij verlening van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich derhalve niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vvtv. 2.5 Het beroep is derhalve gegrond. 2.6 Nu het beroep gegrond verklaard wordt ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het door haar betaalde griffierecht, zoals hierna weergegeven. 3 BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de beschikking van 15 februari 2000; - bepaalt dat verweerder opnieuw zal beslissen op bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de kosten ad Fl. 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden aan eiseres; - wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het griffierecht ad Fl. 50,-- aan eiseres dient te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2000 in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Pinners als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: 2 november 2000